21 wrede winters

Uitgeverij: Godijn Publishing

Eerste uitgave: 2021

Vorm: paperback en e-book

Auteurs: Andra Bakker, Corine Binnekamp, Manon Dijkshoorn, Ditty van Drenth, Frans van der Eem, Marielja de Geus, Silvia van Gimst, Nel Goudriaan, Fedor de Groot, Hester Hoornstra, Petra Knaapen, Cecile Koops, Lucy Neetens, Ilona Poot, Antonia Saman, Susan Schutte, Inge Spaan, Nancy van der Stap, Marc Uitterhoeve, Luc Vos

Verkrijgbaarheid: je lokale boekhandel, online boekhandels en Godijn Publishing

Deze verhalenbundel hoort in de cijferreeks van Godijn Publishing. Met deze cijferprojecten geven drie ervaren schrijvers feedback en tips aan de deelnemers, waarmee ze hun verhalen kunnen verbeteren. In alle verhalen komt een medaillon voor en natuurlijk speelt de zinderende zomer een belangrijke rol. 

 

Ik schreef het verhaal De dorpszoon van Cluain Glass. De tijd lijkt stil te staan in het dorp Cluain Glass. Finlay maakt zich zorgen over de aanhoudende ziekte van zijn moeder en besluit om hulp te gaan zoeken. 

 

Fragment uit De dorpszoon van Cluain Glass:

Op een avond bracht ik mijn moeder een kom soep. Ze lag al lange tijd op bed en werd zwakker. Haar haren waren nat van het zweet en haar wangen zo rood als de rozen uit haar naam: Rosalind. Door de glazige blik in haar ogen was ze niet meer de vrolijke, knappe vrouw die ik kende. Ik ondersteunde haar toen ze omhoog probeerde te komen. Haar schouderbladen staken scherp uit en haar armen werden iedere dag dunner. Ik zette de beker aan haar lippen en ze nam een slokje. Ze verslikte zich; hoestend zakte ze terug in de kussens. Haar borstkas schokte. Ik pakte een lap en depte haar gezicht. Er moest iets gebeuren, anders zou mijn moeder het einde van de winter, die ongetwijfeld wreed zou zijn, niet halen. Ik liet mijn moeder rusten en ging in het hoofdvertrek naast mijn opa zitten. Hij staarde in het haardvuur, zijn pul mede bleef onaangeroerd. De voortrazende wind floot langs het riet van ons dak. Aan de regen waren we zo gewend, dat we de druppels tegen de luiken niet meer hoorden. ‘Opa, volgens mij moet er een geneesheer komen.’ ‘We hebben geen geneesheer in het dorp, jongen,’ mompelde hij. ‘We zullen het zonder moeten stellen.’ ‘In de stad is toch wel iemand die moeder beter kan maken? Ik kan erheen gaan en iemand halen?’ ‘Daar heb ik ook aan gedacht.’ Opa ging rechterop zitten, zijn blik gefixeerd op het vuur. ‘Je gaat niet naar de stad; ik wil het niet hebben.’ Het was nooit eerder gebeurd dat opa mij iets verbood. Hij sprak altijd met me als vriend of leermeester en nooit in bevelen of verboden. ‘Weet je nog hoe je moeder eraan toe was, toen ze terugkwam uit de stad?’ Ik zag de spieren in zijn kaak verstarren. Hij had ongetwijfeld hetzelfde beeld op zijn netvlies als ik: blauwe plekken en gescheurde kleren. Er had een sluier van stilte om haar heen gehangen. Pas bij de derde volle maan werd ze weer haar vrolijke zelf. Ik knipperde om het beeld weg te krijgen. ‘Dat zal mij niet gebeuren,’ zei ik zo stellig mogelijk.